Hoofdstuk 57

ar probeerde het groepje te volgen dat Arnau droeg,maar door de verzamelde menigte was dat haar onmogelijk. Ze dacht terug aan Aledis' laatste woorden.'Zorg voor hem,' had ze geroepen, boven het geschreeuw van de host uit. Ze had geglimlacht. Mar was in allerijl weggelopen, struikelend, zonder aandacht voor de mensenmassa die haar meevoerde.

'Zorg goed voor hem,' had Aledis nogmaals gezegd, terwijl Mar naar haar bleef kijken, 'dat had ik ook willen doen, vele jaren geleden.'

Opeens was ze verdwenen.

Bijna was Mar gevallen en onder de voet gelopen. 'De host is niet voor vrouwen,' wierp een man haar voor de voeten, maar hij had er geen been in gezien om haar een duw te geven. Ze slaagde erin zich om te draaien. Ze zocht de vaandels, die inmiddels bij de plaga de Sant Jaume waren, aan het einde van de carrer del Bisbe. Voor het eerst die ochtend verdrong Mar haar tranen en uit haar keel ontsnapte een kreet die het geschreeuw om haar heen overstemde. Ze dacht zelfs niet meer aan Joan. Ze schreeuwde, duwde en trapte tegen de mensen voor haar en baande zich al duwend een weg.

De host stroomde samen op de plaga del Blat Mar stond vrij dicht in de buurt van de Maagd Maria, die op de schouders van de bastaixos danste boven de steen in het midden van het plein, maar Arnau... Mar meende een gesprek te horen tussen enkele mannen en de raadslieden van de stad. Tussen hen in... ja, daar was hij. Nog een paar stappen, maar de mensen stonden dicht op elkaar. Ze krabde de arm van een man die weigerde opzij te gaan. De man trok zijn dolk en even... maar uiteindelijk begon hij te lachen en liet hij haar passeren. Achter hem moest Arnau zijn, maar toen ze hem voorbij was, trof ze slechts de raadslieden en de gildemeester van de bastaixos aan.

'Waar is Arnau?' vroeg ze, hijgend en bezweet.

De indrukwekkende bastaix, met de sleutel van de Heilige Urn om zijn nek, keek naar beneden om haar aan te kijken. Het was geheim. De Inquisitie...

'Ik ben Mar Estanyol,' zei ze, haar woorden inslikkend. 'Ik ben de wees van Ramon de bastaix. Je hebt hem waarschijnlijk wel gekend.'

Nee. Gekend had hij hem niet, maar hij had wel over hem en over zijn dochter horen spreken en ook gehoord dat ze door Arnau was geadopteerd.

'Ga snel naar het strand,' zei hij slechts.

Mar stak het plein over en vloog door de carrer del Mar, die inmiddels verlaten was. Ter hoogte van het consulaat haalde ze de host in; een groepje van zes bastaixos droeg de nog steeds verdwaasde Arnau.

Mar wilde zich op hen werpen, maar een van de bastaixos greep in; de instructies van de Pisaan waren duidelijk geweest: niemand mocht Arnau's verblijfplaats kennen.

'Laat me los!' riep Mar, spartelend in de lucht.

De bastaix hield haar bij haar middel vast en probeerde haar geen pijn te doen. Ze woog nog niet de helft van de stenen en balen die hij elke dag sjouwde.


'Arnau! Arnau!' Hoe vaak had hij die kreet in zijn dromen niet gehoord? Toen hij zijn ogen opende, zag hij dat hij werd gedragen door een paar man

nen van wie hij het gezicht niet eens kon onderscheiden. Ze brachten hem ergens naartoe, haastig, in stilte. Wat was er gaande? Waar was hij? 'Arnau!'Ja, het was dezelfde kreet die ooit in stilte was opgeweld uit de ogen van het meisje dat hij had verraden, op de hoeve van Felip de Ponts.

Arnau! Het strand. Zijn herinneringen mengden zich met het geruis van de golven en de zoute zeewind. Wat deed hij op het strand?

'Arnau!'

De stem kwam van ver.

De bastaixos liepen het water in, naar het bootje dat Arnau naar het door Guillem gecharterde schip moest brengen, dat midden in de haven lag te wachten. Arnau werd nat van het opspattende zeewater.

'Arnau.' 'Wacht,' stamelde hij, terwijl hij zich probeerde op te richten, die stem... 'Wie...?' 'Een vrouw,' antwoordde iemand. Ze zal geen moeilijkheden veroorzaken. We moeten...'

Arnau sond wankelend naast het bootje, vastgehouden door de bastaixos. Hij keek naar het strand. 'Mar wacht op je.' Guillems woorden deden alles om hem heen verstommen. Guillem, Nicolau, de Inquisitie, de kerkers: zijn hoofd was een maalstroom van gedachten.

'Mijn god!' riep hij uit. 'Breng haar hier. Alsjeblieft!'

Een van de bastaixos liep snel naar de plek waar Mar nog steeds werd vastgehouden. Arnau zag haar aan komen rennen. De bastaixos wendden hun blik af toen Arnau zich van hen losmaakte. Het kleinste golfje leek hem, louter door tegen zijn kuiten te kabbelen, omver te kunnen gooien.

Mar bleef voor Arnau staan; zijn armen hingen langs zijn lichaam. Toen zag ze een traan over zijn wang lopen. Ze kwam dichterbij en ving de traan met haar lippen op.

Ze wisselden geen woord. Eigenhandig hielp ze de bastaixos om hem aan boord van het bootje te hijsen.


Het zou geen enkele zin hebben om zo rechtstreeks de confrontatie met de koning aan te gaan.

Sinds Guillem vertrokken was, liep Nicolau op en neer in zijn kantoor. Als Arnau geen geld had, had het ook geen enkele zin om hem te veroordelen. De paus zou hem nooit van zijn belofte ontslaan. De Pisaan had hem te pakken. Als hij zijn woord aan de paus wilde houden...

Er werd een paar keer op de deur gebonsd. Nicolau keek even op, maar ijsbeerde toen verder.

Ja. Een lichte straf zou zijn reputatie als inquisiteur redden, een botsing met de koning voorkomen en hem aan genoeg geld helpen om...

Opnieuw werd er op de deur gebonsd.

Nicolau keek weer op.

Hij had die Estanyol graag op de brandstapel gezet. En zijn moeder? Wat zou er van die oude vrouw geworden zijn? Ze had vast van de verwarring gebruikgemaakt... Het gebons dreunde door het vertrek. Nicolau, vlak bij de deur, opende hem met een ruk.

'Wat is...?'

Jaume de Bellera, met zijn vuist gebald, wilde juist nogmaals bonzen.

'Wat wilt u?' vroeg de inquisiteur, kijkend naar de officier die in de wachtkamer op wacht had moeten staan, maar nu met de rug tegen de muur stond, achter het zwaard van Gems Puig. 'Hoe durven jullie een soldaat van de Inquisitie te bedreigen?' brulde hij.

Genís haalde zijn zwaard weg en keek naar zijn vriend.

'We wachten al een hele tijd,' antwoordde de heer van Navarcles.

'Ik wens niemand te ontvangen,' zei Nicolau tegen de officier, die inmiddels aan Genfs was ontsnapt, 'dat heb ik jullie gezegd.' De inquisiteur wilde de deur sluiten, maar Jaume de Bellera hield hem tegen. 'Ik ben Catalaans baron,' sprak hij slepend, 'en ik verdien het respect dat bij die titel hoort.'

Genís knikte bij de woorden van zijn vriend en ging met zijn zwaard in zijn hand weer voor de officier staan, die de inquisiteur te hulp wilde komen.

Nicolau keek de heer van Bellera in de ogen. Hij kon om hulp vragen; de andere leden van de wacht zouden snel komen, maar die gespannen blik... Waar zouden twee mannen die gewend waren hun zin door te drijven niet toe in staat zijn? Hij zuchtte. Dit was niet de gelukkigste dag van zijn leven.

'Nou goed, baron,' gaf hij toe, 'wat wilt u?' 'U had beloofd dat u Arnau Estanyol zou veroordelen, maar nu hebt u hem laten ontsnappen.'

'Ik herinner me niet dat ik iets beloofd heb en dat ik hem zou hebben laten ontsnappen... Uw koning, aan wie u de titel dankt op grond waarvan u gerespecteerd wenst te worden, is de kerk niet te hulp gekomen. Vraagt u hem zelf maar waarom!'

Jaume de Bellera prevelde wat onverstaanbare woorden en zwaaide met zijn handen.

'U kunt hem nog steeds veroordelen,' zei hij ten slotte.

'Hij is ontsnapt,' zei Nicolau.

'Wij zullen hem u brengen!' riep Genís Puig, die nog altijd dreigend tegenover de officier stond, maar zijn blik op hen gericht hield. Nicolau keek om naar de ridder. Waarom moest hij hen uitleg geven? 'Wij zullen u voldoende bewijzen leveren van zijn zonden,' kwam Jaume de Bellera tussenbeide. 'De Inquisitie kan niet...'

'Wat voor bewijzen?' blafte Eimeric. Die twee betweters boden hem de kans zijn eer te redden. Als hij die bewijzen zou ontkrachten... 'Wat voor bewijzen?' herhaalde hij. 'De beschuldiging van een bezetene, zoals u, baron?' Jaume de Bellera wilde iets zeggen, maar Nicolau belette hem dat door druk met zijn hand te gebaren. 'Ik heb de documenten gezocht die de bisschop volgens u bij uw geboorte heeft afgegeven.' De twee mannen keken elkaar aan. 'Ik heb ze niet gevonden.'

Genís Puig liet zijn hand met het zwaard zakken.

'Ze moeten in de archieven van het bisdom zijn,' zei Jaume de Bellera.

Nicolau schudde slechts zijn hoofd.

'En u, ridder?' riep Nicolau naar Genís. 'Wat hebt u in te brengen tegen Arnau Estanyol?' De inquisiteur herkende bij Genís de

angst van iemand die de waarheid probeert te verbergen, dat was tenslotte zijn werk. 'Weet u dat het een misdrijf is om tegen de Inquisitie te liegen?' Genís keek vragend naar Jaume de Bellera, maar de edelman staarde afwezig naar een punt ergens in het kantoor. Hij stond er alleen voor. 'Wat zegt u, ridder?' Genís probeerde zijn blik te verbergen. 'Wat heeft de wisselaar u aangedaan?' voer Nicolau uit. 'Heeft hij u misschien geruïneerd?'

Genfs reageerde. Het was maar een fractie van een seconde, een tel waarin hij een steelse blik wierp op de inquisiteur. Inderdaad. Wat kon een wisselaar een ridder anders aandoen?

'Mij niet,' antwoordde hij argeloos.

'U niet? Uw vader dan?'

Genís sloeg zijn ogen neer.

'U hebt geprobeerd het Heilig Officie te gebruiken door middel van een leugen. U hebt een valse aangifte gedaan om u persoonlijk te wreken!' Door het geschreeuw van de inquisiteur ontwaakte Jaume de Bellera uit zijn gedroom. 'Hij heeft zijn vader verbrand,' zei Genís met bijna onhoorbare stem.

Nicolau maakte een afwerend gebaar. Wat kon hij nu het beste doen? Door hen te arresteren en te berechten zou hij alleen maar een kwestie laten voortbestaan die hij het liefst zo snel mogelijk de wereld uit wilde hebben.

'Ga naar de notaris en trek uw aanklacht in, anders... Begrepen?' riep hij toen beiden bleven staan zonder iets te doen. De twee mannen knikten. 'De Inquisitie mag iemand niet op grond van een valse aanklacht berechten. Ga nu,' besloot hij, terwijl hij ondertussen gebaarde naar de officier.

'Je hebt op je eer gezworen dat je je zou wreken,' bracht Genís Puig Jaume de Bellera in herinnering toen ze naar de deur liepen.

Nicolau hoorde wat de ridder zei. Ook het antwoord ving hij op.

'Een heer van Navarcles houdt zich altijd aan zijn woord,' zei Jaume de Bellera.

De inquisiteur-generaal kneep zijn ogen tot spleetjes. Het was nu wel genoeg geweest. Hij had een verdachte vrijgelaten. Hij had zojuist een paar getuigen opdracht gegeven hun aanklacht in te trekken. Hij voerde zakelijke besprekingen met... een Pisaan? Hij wilt niet eens met wie! Maar als Jaume de Bellera zich nu eens aan zijn woord hield voor die Pisaan toegang had tot het fortuin dat Arnau nog restte? Zou de Pisaan zich aan de afspraak houden? De kwestie moest eens en voor al de wereld uit.

'Nou, deze keer,' schreeuwde hij achter de twee mannen, 'houdt de heer van Navarcles zich niet aan zijn woord.' De twee draaiden zich om. 'Wat zegt u?' riep Jaume de Bellera uit. 'Het Heilig Officie kan niet toestaan dat twee...' - hij maakte een minachtend gebaar - 'leken het vonnis in twijfel trekken. Het is de goddelijke gerechtigheid. Een andere wraak is er niet! Begrijpt u, Bellera?' De edelman aarzelde. 'Als u zich aan uw woord houdt, berecht ik u omdat u bezeten bent. Begrijpt u me nu?'

'Maar een eed...'

'In naam van de heilige Inquisitie ontsla ik u daarvan.'Jaume de Bellera knikte. 'En u,' voegde hij eraan toe tegen Genís Puig, 'hoedt u zich ervoor iets te wreken wat al door de Inquisitie is berecht. Is dat duidelijk?'

Genfs Puig knikte.


Het scheepje, tien meter lang en met een latijnzeil, had zijn toevlucht gezocht in een kleine, afgelegen baai aan de kust van Garraf, uit het zicht van andere schepen en alleen toegankelijk vanaf zee.

Een schamele hut, gebouwd door vissers van het afval dat de Middellandse Zee in de baai achterliet, doorbrak de eentonigheid van de grijze stenen en keien, die, wedijverend met de zon, het licht en de warmte die ze ontvingen weer even hard teruggaven.

De stuurman van het scheepje had, behalve een flinke beloning, duidelijke orders van Guillem gekregen. 'Je laat hem daar achter met een zeeman die je kunt vertrouwen, met voldoende water en eten, en daarna vaar je verder langs de kust, maar kies havens in de buurt en kom minstens om de dag terug naar Barcelona om mijn instructies te ontvangen. Als alles achter de rug is, krijg je nog meer geld,' had hij beloofd, om zich van zijn loyaliteit te verzekeren. Dat had hij niet hoeven doen: Arnau was geliefd bij de mensen van de zee, die hem een rechtvaardig consul vonden, maar de man had het geld, een flink bedrag, geaccepteerd. Hij had echter buiten Mar gerekend en het meisje weigerde de zorg voor Arnau met een zeeman te delen,

'Ik zorg wel voor hem,' had ze gezegd, toen ze aan land gingen

en Arnau onderbrachten in de hut. 'Maar de Pisaan...' begon de stuurman. 'Zeg tegen de Pisaan dat Mar bij hem is, en als hij bezwaren heeft,

kom je maar terug met je zeeman.' Ze sprak met een gezag dat ongepast was voor een vrouw. De stuurman keek haar aan en wilde opnieuw bezwaren maken. 'Ga nu maar,' zei ze. Toen het scheepje achter de rotsen verdwenen was, haalde Mar diep adem en hief haar gezicht naar de hemel. Hoe vaak had ze zichzelf die fantasie niet ontzegd? Hoe vaak had ze, denkend aan Arnau, zich er niet van proberen te overtuigen dat zijn bestemming een andere was? En nu... Ze keek naar de hut. Hij sliep nog steeds. Tijdens de overtocht had Mar vastgesteld dat hij geen koorts had en niet gewond was. Ze was met gekruiste benen aan de reling gaan zitten en liet Arnau's hoofd erop rusten.

Een paar keer had hij zijn ogen geopend, haar aangekeken en ze vervolgens met een glimlach om zijn lippen weer gesloten. Met beide handen had ze zijn hand vastgepakt en telkens wanneer Arnau haar aankeek kneep ze erin, tot hij zich weer tevreden overgaf aan de slaap. Zo ging het keer op keer, alsof Arnau zich ervan wilde overtuigen dat zij het werkelijk was. Mar liep terug naar de hut en ging aan zijn voeten zitten.


Al twee dagen trok hij door Barcelona en dacht hij terug aan de plekken die zo lang een deel van zijn leven waren geweest. In de vijf jaar die Guillem in Pisa had doorgebracht, was er maar weinig veranderd. Ondanks de crisis was het een drukte van belang in de stad. Barcelona lag nog steeds open en bloot aan zee, slechts beschermd door de tasques waarop Arnau de walvisvaarder had laten vastlopen toen Pedro de Wrede de kust van de gravenstad met zijn vloot had bedreigd; ondertussen werd er nog steeds gewerkt aan de bouw van de westelijke muur waartoe Pere III opdracht had gegeven. Ook met de aanleg van de koninklijke scheepswerven waren ze nog steeds bezig. Tot die klaar zouden zijn, werden gebouwd in de oude scheepswerven, beneden aan het strand, te genover de toren van Regomir. Daar liet Guillem zich meevoeren door de sterke lucht van de teer waarmee de breeuwers de schepen waterdicht maakten nadat ze die met ruwe hennep hadden gemengd. Hij keek naar het werk van de scheepstimmerlieden, de roeiriemmakers, de smeden en de touwslagers. Vroeger inspecteerde hij altijd met Arnau het werk van de touwslagers en controleerde hij of er bij de touwen die als kabels of wanten zouden dienen geen oude hennep werd gebruikt. Vergezeld door de scheepstimmerlieden liepen ze dan tussen de schepen door. Na het controleren van de touwen liep Arnau steevast naar de breeuwers. Hij stuurde iedereen behalve Guillem weg en sprak hen dan onder vier ogen, uit de verte gadegeslagen door de rest.

'Hun werk is van essentieel belang; de wet verbiedt hen om tegen stukloon te werken,' had hij Guillem de eerste keer uitgelegd. Daarom sprak de consul met de breeuwers, om erachter te komen of iemand zich misschien, door armoede gedreven, niet aan die regel hield, die was bedoeld om de veiligheid op de schepen te garanderen.

Guillem keek toe hoe iemand op zijn knieën minutieus de naad naliep die hij zojuist had gedicht. Bij dat beeld sloot hij zijn ogen. Hij klemde zijn lippen op elkaar en schudde zijn hoofd. Wat hadden ze samen niet afgestreden, en nu zat Arnau in een baai te wachten tot de inquisiteur hem zou veroordelen tot een lichte straf. Christenen! In elk geval was Mar bij hem... zijn meisje. Guillem was niet verbaasd geweest toen de stuurman, na Mar en Arnau te hebben achtergelaten, in het logement was verschenen en hem had uitgelegd wat er was gebeurd. Zo kende hij zijn meisje!

'Succes, lieverd,' prevelde hij.

'Wat zegt u?'

'Niets, niets. Jullie hebben het goed gedaan. Verlaat nu de haven en kom over een paar dagen terug.'

De eerste dag ontving hij geen bericht van Eimeric. De tweede dag trok hij Barcelona weer in. Hij kon niet de hele tijd in het logement blijven wachten; hij liet zijn bedienden achter met de opdracht hem overal in de stad te zoeken als iemand naar hem vroeg.

De wijken van de kooplieden waren nog precies hetzelfde. Je kon met je ogen dicht door Barcelona lopen en louter afgaan op de voor elke wijk kenmerkende geur. De kathedraal was nog steeds in aan bouw, net als de Santa Maria en de kerk van Pi, hoewel de kerk van de zee veel verder gevorderd was dan de andere twee.

De Santa Clara werd verbouwd en de Santa Anna ook. Voor elke kerk bleef Guillem staan om te kijken naar het werk van de timmerlieden en de metselaars. En hoe stond het met de muur bij de zee en met de haven? Het waren vreemde mensen, die christenen.

'Ze vragen naar u in het logement,' kwam een van de bedienden hem op de derde dag hijgend zeggen. Ben je gezwicht, Nicolau? vroeg Guillem zich af, terwijl hij zich naar het logement spoedde.


Nicolau tekende het vonnis in aanwezigheid van Guillem, staand voor de tafel. Daarna verzegelde hij het en overhandigde het in stilte.

Guillem pakte het document aan en begon het ter plekke te lezen. 'Op het eind, op het eind,' zei de inquisiteur. De klerk had er de hele nacht aan moeten werken en hij ging nu geen hele dag staan wachten tot die ongelovige het had gelezen.

Boven het document uit keek Guillem Nicolau aan en las daarna verder in de uiteenzettingen van de inquisiteur. Dus Jaume de Bellera en Genís Puig hadden hun aanklacht ingetrokken. Hoe zou Nicolau dat voor elkaar hebben gekregen? Nicolau had Margarida Puigs verklaring in twijfel getrokken toen het tribunaal erachter was gekomen dat haar familie door zaken met Arnau was geruïneerd. En de aanklacht van Elionor... daaruit sprak niet de overgave en onderdanigheid die een vrouw haar echtgenoot diende te betonen!

Overigens had Elionor beweerd dat de verdachte in het openbaar een Jodin had omhelsd met wie hij naar ze aannam lichamelijke betrekkingen onderhield, en noemde als getuigen daarvan Nicolau zelf en bisschop Berenguer d'Erill. Guillem keek Nicolau weer aan; de inquisiteur trotseerde zijn blik. Het is niet waar, schreef Nicolau, dat de verdachte op het door dona Elionor genoemde moment een Jodin omhelsd had. Noch hij, noch Berenguer d'Erill, die het vonnis meeondertekend had - Guillem controleerde op de laatste bladzijde of daar de handtekening en het zege - kon zo'n aanklacht staven. De rook, het vuur, de drukte, haar vooringenomenheid, al die omstandigheden, zo ging Nicolau verder, kunnen ertoe bijgedragen hebben dat een vrouw, van nature zwak, had gemeend van een dergelijk tafereel getuige te zijn. Omdat dona Elionors beschuldiging aangaande Arnau's relatie met een Jodin dus overduidelijk vals was, kon aan de rest van haar aanklacht ook niet veel geloof worden gehecht.

Guillem glimlachte.

De enige feiten die beslist als strafbaar konden worden beschouwd, waren de zaken die door de priesters van de Santa Maria del Mar waren aangegeven. De verdachte had toegegeven dat hij de godslasteringen had geuit, maar hij had zijn berouw betoond aan het tribunaal, en dat was het uiteindelijke doel van elk Inquisitieproces. Daarom werd Arnau Estanyol veroordeeld tot een boete die inhield dat er beslag werd gelegd op al zijn bezittingen, en moest hij een jaar lang elke zondag boete doen voor de Santa Maria, in het ketterhemd dat veroordeelden dienden te dragen.

Guillem staakte de lezing van de wettelijke formaliteiten en staarde naar de handtekeningen en zegels van de inquisiteur en de bisschop. Het was gelukt!

Hij rolde het document op, zocht in zijn kleding naar de door Abraham Leví getekende kwitantie en gaf die aan de inquisiteur. Guillem was er stilzwijgend getuige van hoe Nicolau het document las dat Arnau's financiële ondergang betekende, maar tegelijk zijn vrijheid en zijn leven; hij had hem in elk geval ook nooit kunnen uitleggen waar dat geld vandaan kwam en waarom die kwitantie zoveel jaar verstopt had gezeten.